“Het was 1970, ik was 18 jaar en reageerde op een advertentie van grondverzetbedrijf Piet Vos, waarin een grondwerker werd gevraagd. Ze waren aan het graven op het terrein de toenmalige Johannesstichting, nu Ipse de Bruggen. Archeologen hadden er restanten van een Romeins fort gevonden. We waren er met een kleine club mensen aan het werk: Leen Vork en Toon Versluis, grondwerkers uit de buurt. Nes, een grondwerker uit Amsterdam die het hele land door dit soort werk deed. De broers Bob en Henk Donker, resp. tekenaar en technisch en logistiek leider. En professor Haalebos, de archeoloog en opgravingsleider.
Met de machine werd er voorzichtig een laag zand weg geschraapt en daarna gingen we met de hand verder. Die eerste dagen had ik de blaren op mijn handen staan van het scheppen! We moesten een niet al te dikke kleilaag door, daarna werd het zand, want het fort was op een grote zandbank gebouwd. Laag voor laag werd afgegraven maar bij regen konden we niet verder. Dan zaten we in de schaftkeet hartenjager te spelen.
De muren van het gevonden hoofdkwartier – de Principia- waren gefundeerd op blokken tufsteen met daaronder houten palen die mannetje aan mannetje over de breedte van 160 cm. geheid waren. Hierop waren twee muren van leisteen en kiezel van ong. 4 meter hoog. Tussen de muren was het opgevuld met aarde 1.60 m. Het tufsteen kwam hier niet vandaan, dat is door de Romeinen over de rivier hiernaartoe gevaren. Ook dat heien moet veel werk geweest zijn.
Schatgraven
Iedere dag was wel spannend, je voelde je net een soort schatgraver. Je wist nooit of je iets zou vinden. De vondsten lagen niet zo diep, ongeveer 70 cm. onder het maaiveld. We vonden muntjes, een fibula (Romeinse gesp), aardewerk. Dat moest je dan terugleggen waar je het had gevonden en dat werd dan door Henk en Bob in kaart gebracht. Die muntjes waren belangrijk want die hielpen bij de datering van de vondsten.
Zelf heb ik een Romeinse kookpot opgegraven, en onder uit een oude waterput een wrijfschaal waar nog graankorrels in zaten. Dat was heel bijzonder, daarvoor kwam er een bioloog om de graankorrels te onderzoeken. De kookpot schonk prof. Haalebos later aan Toon Versluis, als dank voor het verblijf in zijn huis. De nabestaanden van dhr. Versluis hebben deze na zijn dood geschonken aan Ipse de Bruggen: hij staat nu in een vitrinekast in bezoekerscentrum Nigrvm Pvllvm. Later vond ik nog een maalsteen in een zandhoop, het bovenste deel van het geheel. Die heeft jaren bij de directeur op de kamer gestaan. De vondsten werden eigendom van st. Johannes en hebben in de jaren ‘80 in vitrinekasten in de hal gestaan. Het was aan de secretaresse om dit stofvrij te houden.
Na de opgraving
Ik heb dit werk een jaar gedaan, toen werd de opgraving afgesloten. Weer een jaar later werd het hout van de Zwammerdam 2 gevonden. Omdat ik toen al ergens anders werkte heb ik dit alleen als toeschouwer meegemaakt, ik woonde er om de hoek.
Nadien ben ik bij de Hooge Burch in dienst gekomen, bij de bewaking. Vooral in de beginjaren heb ik veel mensen weggestuurd die illegaal kwamen graven, en met metaaldetectoren over het terrein liepen. Daar was destijds nauwelijks toezicht op. Er zal best regelmatig iets gevonden zijn wat niet is aangegeven.
De afgelopen drie jaar was ik vrijwilliger bij het Genootschap Nigrum Pullum, als rondleider over de tentoonstelling en de Romeinse resten.
Verder werk ik al enige tijd mee aan de restauratie van de Zwammerdamschepen, in Archeon. Het cirkeltje is nu rond!”
Arie Streefland